Zorgondersteuning vzw blogt: “De bril van de patiënt”

door Hans Crampe

Het is zondag 22 oktober. Net op tijd komen we aan op het familiefeest. Mijn drie nonkels Albert, Bernard en Cyriel zijn er al. Het ongelukkig toeval wilt dat ze het voorbije jaar alle drie opgenomen werden met een klonter in het bloedvat naar hun hersenen. En alle drie willen ze hun verhaal eens kwijt….

Nonkel Albert steekt als eerste van wal. Als hij rechtstaat merk ik het meteen. Hij is niet hersteld. De bewegingen van zijn rechterarm en rechterbeen zijn beperkt waardoor hij niet vlot kan stappen en heel veel moeite heeft om een voorwerp vast te nemen.  “Het ziekenhuis waar ik verbleef was een echte topper.”, zegt hij moeizaam. “Ik ben met de ziekenwagen binnengebracht op de dienst Spoedgevallen en iedereen was er heel vriendelijk tegen mij en tegen tante. Tante kreeg er rond de middag iets lekkers om te eten. Ook de arts was uiterst attent en maakte veel tijd voor ons. Heel eenvoudig informeerde hij ons over wat een trombose in de hersenen precies was en hoe dat behandeld ging worden. Met lage dosissen heparine via een buisje in mijn arm. Ook zou ik elke dag oefeningen krijgen in het revalidatiecentrum. Op de afdeling waar ik verbleef, was iedereen heel erg vriendelijk. Ik lag op een kamer alleen en ik kon er goed rusten. ‘s Nachts lieten de verpleegkundigen me ook rustig slapen. Ook op het revalidatiecentrum deden ze hun best. Ze zeiden me ook altijd: “Meneer, als je pijn hebt of je voelt je te moe, dan moet je het maar zeggen hoor, dan stoppen we voor vandaag.” Nonkel Albert heeft dus niets dan lof over het ziekenhuis dat hem behandeld heeft.

Ondertussen merk ik dat nonkel Bernard, de tweede nonkel, ook stilaan aan zijn verhaal wil beginnen.

Als hij rechtstaat merk ik het meteen. Hij is volledig hersteld. Hij stapt flink door en kan met zijn handen fijne bewegingen uitvoeren. Maar hij is duidelijk minder tevreden over de zorg. Vol onbegrip start hij zijn verhaal. Ik krijg te horen dat verpleegkundigen op de dienst spoedgevallen niet zo vriendelijk waren. Hij werd van het ene naar het andere onderzoek gebracht zonder veel informatie. De arts is heel even bij hem langs geweest. Er werd hem verteld dat hij een klonter had in de bloedvaten naar zijn hersenen. Deze zouden ze tromboliseren, en woord dat voor hem Chinees was.  “Daarna vielen er nog heel wat moeilijke woorden”, zegt Bernard. “Ik begreep er heel weinig van.  Ik werd naar de dienst Intensieve Zorgen gebracht. Verschrikkelijk was het daar! Heel veel lawaai, continu gefriemel aan mijn bed of lichaam. Geen oog heb ik er dicht gedaan. En over het revalidatiecentrum kan ik geen goed woord zeggen. De oefeningen waren pijnlijk. En de klap op de vuurpijl. Op dinsdagmorgen zegt de arts tijdens zaalronde. “Goed nieuws meneer: Jij mag vandaag naar huis, je bent volledig hersteld.” Ik zei hem dat mijn zoon me waarschijnlijk pas donderdag kan komen halen. De arts bekeek me en zei: “Meneer, wij zullen wel vervoer regelen en zorgen dat je thuis geraakt””. Nonkel Bernard besluit zijn verhaal kordaat: “Ik zou toch twee keer nadenken voor ik in dat ziekenhuis nog één voet binnenstap.”

En in mijn linkerooghoek zie ik nonkel Cyriel zich klaarmaken voor zijn verhaal. Ik ben benieuwd. Niemand van de familie wist dat ook hij hetzelfde was overkomen. Hij is duidelijk ook helemaal hersteld. Hij start met een weinig veelbelovende zin: “Mij hebben ze verschrikkelijk slecht behandeld. Ik durf het bijna aan geen mens te vertellen. Toen ik binnenkwam met de ziekenwagen hebben ze me op een brancard gegooid en tante aan de kant geduwd. Zonder een woord te zeggen hebben ze met die brancard door de gang gelopen. Ik kon nog net  ‘interventionele radiologie’ of zoiets lezen. Ze deden daar m’n broek af en staken een naald in mijn lies. Ik begreep er niets van! Ik had toch iets aan mijn hoofd?  Na het onderzoek zeiden ze dat de klonter verwijderd was. Ik verbleef nog één nacht op een observatieafdeling. Ik deed er geen oog dicht. Er was heel veel lawaai en licht. En de dag erna mocht ik naar huis. Ik ben zelfs niet naar het revalidatiecentrum mogen gaan!”

Mijn drie nonkels, elk met hun verhaal. Verhalen die illustreren dat er een groot verschil is tussen kijken met de bril van de patiënt of met de bril van strikte medische zorg. Want welke nonkel heeft nu de beste medische zorg gehad? Zonder twijfel: de derde nonkel Cyriel. Zijn klonter is onmiddellijk verwijderd met een katheter die via zijn lies werd ingebracht. Geen restverschijnselen en geen revalidatie nodig. De medische zorg die mijn eerste nonkel Albert daarentegen kreeg was minder goed. De lage dosissen heparine waren duidelijk ontoereikend. Hij is ook niet volledig hersteld. Maar mijn nonkels zien dit duidelijk anders. Ze hebben een andere bril op.

Deze verhalen zien we elke dag. Weinig patiënten zullen zorgverleners opmerkingen geven omdat de dosis van hun medicatie niet is aangepast aan hun nierfunctie. Patiënten zullen zelden hun operatie of hun behandelplan tegen het licht houden. Dit kunnen ze vaak ook niet. Zij kijken met een andere bril naar ons. Ze vragen zich af waarom ze zich om acht uur moet aanmelden in het ziekenhuis terwijl ze maar om twee uur ’s middags naar de operatiezaal mogen. Ze begrijpen niet dat ze drie keer eten krijgen op tien uur tijd en dan veertien uur niets.  Ze klagen over de temperatuur in het operatiekwartier of over het feit dat een medepatiënt de ganse nacht heeft geroepen. De patiënt is ongelukkig omdat hij een kamer alleen heeft gevraagd en niet gekregen heeft. En dit alles staat los van de bril die enkel naar de medische zorg kijkt. Uiteraard zijn beiden invalshoeken belangrijk.

 

Hoe fijn had het niet geweest dat de eerste nonkel top medische zorg had gekregen en de derde nonkel cliëntgericht was benaderd?